Stukje Rijdende Rechter (7:05):
Tja. Dat vraagt natuurlijk om dingen.
Belevenis! Dagje thuis aan het werk, draai de kraan open: geen respons. Blijkt dat de rioolwerkzaamhedenmannen die hier al een paar weken rioolwerkzaamheden aan het doen zijn de waterleiding vol in zijn donder hebben geraakt. Gans de Borneostraat blank!*
En dus ook even een paar uur geen water. Een mens beseft dan ineens waar je dat allemaal voor nodig hebt. Kom, ik zet eens een kopje th- ohnee. Hè, sambal aan mijn handen, even afspoe- eh. Snorri?
Intussen heeft de desbetreffende waterleidinginstantie een briefje in de bus gedeponeerd dat zodra ze het lek weer gerepareerd hebben (vooralsnog niet inmiddels) je het water de komende vier dagen even moet koken ter voorkoming van hartstikke dood gaan. Het briefje is van achteren voorzien van onderstaande infografiek:
Jup, dat kostte mij dus ook even denkwerk. Ziet u ’m?
En hier dan mijn bijdrage aan het engagement in de vorm van een vrolijk liedje:
Ja, reuzeleuk hoor, taal, maar het is altijd zo rómmelig. De ene keer staat een woord na het andere, dan weer ervoor of andersom, geen peil op te trekken, laat staan een touw. Dus vandaar mijn voorstel om gewoon voortaan per (deel)zin alle woorden op alfabetische volgorde te zetten. Zeg nou zelf, is toch veel ordelijker zo?
Donker het nog was, toen de de december in in morgen 1946 onze stad tweeëntwintigste van vroege, de eerste het huis op Schilderskade van verdieping 66, de deze geschiedenis held van, Egters Frits van, ontwaakte. Hij horloge keek lichtgevend op zijn, dat aan een hing spijker. ‘Kwart voor zes,’ hij mompelde, ‘het is nacht nog.’
Gezicht het hij in wreef zich. ‘Droom een ellendige wat,’ dacht hij. ‘Ging het over waar?’ Hij binnen brengen de inhoud kon langzaam te zich. Gedroomd had hij, dat bezoek de huiskamer vol was. ‘Dit goed het weekeind weer wordt,’ iemand zei. Binnen bolhoed een een hetzelfde kwam man met ogenblik op. Hem lette niemand op en begroet door hij niemand werd, maar bekeek Frits hem scherp. Bezoeker bons de de een grond met op opeens viel zware.
‘Alles dat was?’ dacht hij. ‘Er gebeurde verder wat? Niets, geloof ik.’ Hij in sliep weer. De droom ging voort, waar hij opgehouden was. De lag man, bolhoed de gedrukt gezicht met over zijn, doodskist een in zwarte, die de een een hoek in kamer lage op stond tafel van. ‘Die ik ken niet tafel,’ dacht hij, ‘die geleend zijn zou?’ De hij in keek kist en luid zei: ‘Daar geval ieder in mee morgen nog opgescheept we zitten.’ ‘Dat hoeft niet,’ bril een een een een en gezicht hoofd kaal man met rood zei, ‘wedden, dat begrafenis de geregeld ik kan krijgen nog op twee uur vanmiddag?’ Hij opnieuw wakker werd. Het minuten over twintig was zes. ‘Al ben ik uitgeslapen,’ bij hij zei zichzelf, ‘daarom ik vroeg wakker word zo. Een flink heb ik nog uur.’