Kant wilt wel zult, maar hij magt niet

In de vroege dagen van Drabkikker schreef ik over het ogenschijnlijk toenemend gebruik van wilt voor de derde persoon: wie wilt er een kokosmakroon, hij wilt geen condoom gebruiken, e.d. Onlangs hoorde ik het een kennis ook echt uitspreken: Wilt er nog iemand van deze sla? Het fenomeen is dan ook verre van tanende.

We kunnen ervan vinden wat we willen, verklaarbaar is het verschijnsel volkomen: de derde persoon enkelvoud krijgt immers een –t achter de stam? Jep, alleen niet bij zogenaamde modale werkwoorden: willen, kunnen, mogen, zullen e.d. Wat wilt-gebruikers doen is orde in de taal aanbrengen waar die ogenschijnlijk ontbreekt, precies zoals het kind dat leert dat de verleden tijd –te krijgt en dus de vorm loopte bouwt. Helemaal goed, alleen jammer genoeg fout.

Dat wil zeggen, fout volgens de huidige regels. Taaltechnisch is er niets verkeerds aan, integendeel: de boel wordt er juist regelmatiger van. De kans is dan ook reëel dat hij wilt over enkele decennia wèl geaccepteerd Nederlands is, in het trotse gezelschap van die meisje en hun hebben. Lelijk? Tja. Moet je maar geen levende taal spreken.

Maar hoe zit het met de andere modale werkwoorden? Een taalwetenschapper weet dat een nieuwvorming nooit zomaar op zichzelf staat, maar opduikt op alle plekken waar de omstandigheden vergelijkbaar zijn. Oftewel: zien we die derdepersoons-t ook bij kunnenmogen en zullen? Komaan, dat zal toch niet?

Nou. Zie het voor uzelf.

Interessant is dat voor kunnen en zullen twee keuzemogelijkheden voorhanden zijn: kant vs. kunt, en zalt vs. zult. Er worden kennelijk twee verschillende gedachtegangen gevolgd: Ik heb een -t nodig, zoveel is duidelijk. Waar haal ik die?

  • Tactiek 1: ik neem de ‘foute’ (in mijn perceptie) derde persoon en plak die –t er zelf achter: kan + t = kant.
  • Tactiek 2: ik gebruik een bestaande vorm die die -t van zichzelf al heeft, te weten de tweede persoon: kunt.

En dat verklaart meteen waarom voor mogen slechts één versie voorhanden is (magt): tactiek 2 werkt daar niet, omdat de tweede persoon geen –t heeft (jij mag), en dus moet het wel tactiek 1 worden.

Tenzij je een Vlaming bent natuurlijk, want die hebben moogt voor de tweede persoon.

10 gedachten over “Kant wilt wel zult, maar hij magt niet

  1. Hmmm … ik ben het er 100% mee eens dat taal verandert. Maar waarom vind ik de nieuwigheden dan zo *lelijk* ?
    Ik probeer een paar theorieen uit:

    – het is gewoon onwennig en nieuw = weerstand tegen verandering
    – het is een innovatie vanuit de onderklasse = ik ben lid van de foute elite en denk fout elitair
    – het is verwarrend = ik word gewongen om over de betekenis na te denken omdat mijn ingebouwde “taal parser” in de vreemde syntax vastloopt + “hij wilt” heeft voor mij hele andere connotaties dan “hij wil” (namelijk: “wild”)

    Ik kan niet zo snel voorbeelden bedeken van nieuwigheden die mooier zijn. Wel: praktischer. Bijvoorbeeld de -d, -t en -dt discussie. Het klinkt toch allemaal hetzelfde dus waar maken we ons druk om.
    :-)

    Like

    1. Ik denk dat je met alledrie die punten een punt hebt. Nr. 2 wordt goed beschreven in het boekje Verandering en Verloedering waar ik graag naar mag verwijzen:

      Of taalgebruikers bepaalde taalvarianten negatief of positief waarderen, heeft alles te maken met maatschappelijke verhoudingen. Komt de verandering ‘van boven’ of ‘van onder’, dat wil zeggen van de maatschappelijke elite of van het ‘volk’?

      Dominante sociale groepen kunnen veranderingen ‘van boven naar beneden’ introduceren. Taalgebruikers zijn zich van deze veranderingen vaak meteen bewust. Minkukel en Als je begrijpt wat ik bedoel zijn gevleugelde uitspraken van Marten Toonder. Ook Van Kooten en De Bie hebben vele vernieuwingen doorgevoerd, zoals doemdenken, regelneef en jemig de pemig. Die worden over het algemeen gezien als verrijking van de taal. De meeste kijkers van Van Kooten en De Bie kwamen uit de sociaal-cultureel dominante klasse. Het gebruik van deze nieuwe vormen leverde prestige op: door jemig de pemig te zeggen, liet je zien dat je je tijd op zondagavond op een cultureel correcte wijze besteedde.

      Anders is het bij taalveranderingen die zich van de lagere sociale klassen naar ‘boven’ toe verspreiden. Deze veranderingen beginnen in informeel taalgebruik en lange tijd is vrijwel niemand zich van deze vernieuwingen bewust, in tegenstelling tot veranderingen ‘van boven naar onder’. Zo lijkt het alsof ‘hun hebben’ een nieuwe vorm van de laatste twintig jaar is, maar niets is minder waar. De oudst bekende vermelding van ‘hun hebben’ dateert al van 1911. Ook Anne Frank schrijft in haar dagboek tweemaal ‘hun hebben’.

      (p. 21)

      Like

Plaats een reactie